Terug
Gepubliceerd op 16/12/2022

Besluit  Gemeenteraad

do 15/12/2022 - 20:00

Gemeenteweg nr. 116 in Rillaar: definitief akkoord met voorstel tot gedeeltelijke opheffing

Aanwezig: Isabelle Dehond, Voorzitter van de gemeenteraad
Gwendolyn Rutten, Burgemeester
Bert Van der Auwera, Nicole Van Emelen, Annick Geyskens, Gerry Vranken, Stef Van Calster, Kurt Lemmens, schepenen
André Peeters, Betty Kiesekoms, Nico Creces, Mattias Paglialunga, Nele Pelgrims, Bart Dehaes, Julia Mellaerts, Leo Janssens, Ronny De Ryck, Koen Nijs, Cindy Symons, Marleen Verhaegen, Wendy De Rijck, Petra Vanlommel, Hannelore Castelein, Martine Verlinden, Dries Van Horebeek, Nele Weckhuyzen, gemeenteraadsleden
Christi Van Calster, Algemeen directeur
Verontschuldigd: Dries Vandenbroeck, Bart Den Hondt, Hanne Goossens, gemeenteraadsleden
Toelichting

Gemeenteweg nr. 116 in Rillaar wordt best gedeeltelijk versmald naar een breedte van 1,65m volgens de oorspronkelijke ligging, waarvan de verbreding dd.23.09.1911 nooit werd gerealiseerd en gedeeltelijk opgeheven omdat de verplaatsing dd. 05.04.1957 nooit werd gerealiseerd en een woning bezwaart.

Regelgeving
  • het decreet van 22.12.2017 over het lokaal bestuur en de bijhorende besluiten en omzendbrieven van de Vlaamse Regering;
  • de wet van 29.07.1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen;
  • de wet van 11.04.1994 betreffende de openbaarheid van bestuur;
  • het bestuursdecreet van 7 december 2018;
  • het Besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2018 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de lokale besturen;
  • het decreet van 03.05.2019 houdende de gemeentewegen;
  • het besluit van 20.06.2014 van de Vlaamse Regering tot vaststelling van nadere regels voor de organisatie van het openbaar onderzoek inzake buurtwegen;
Feiten, context en motivering
  • de aanvraag van stad Aarschot, Ten Drossaarde 1, 3200 Aarschot tot gedeeltelijke opheffing van gemeenteweg nr. 116 zoals opgenomen in de atlas van de Buurtwegen in Rillaar ter hoogte van de percelen kadastraal gekend als afdeling 5, Sectie C, nr. 297L, 300P, 300R;
  • het bijgevoegd plan van landmeter-expert Pieter Goeron, Schrieksebaan 25, 3120 Tremelo;
  • het besluit van de gemeenteraad van 08.09.2022 houdende het principieel akkoord met de gedeeltelijke opheffing van gemeenteweg nr. 116 zoals opgenomen in de Atlas van de Buurtwegen in Rillaar;
  • het openbaar onderzoek betreffende de gedeeltelijke opheffing van gemeenteweg nr. 116 zoals opgenomen in de Atlas van de Buurtwegen in Rillaar, dat aanving op 29.09.2022 om 9 uur en liep tot en met 29.10.2022 om 24:00 uur;
  • het besluit van het college van burgemeester en schepenen van 25.11.2022 houdende de sluiting van het openbaar onderzoek betreffende de gedeeltelijke opheffing van gemeenteweg nr. 116 zoals opgenomen in de Atlas van de Buurtwegen in Rillaar;


Overwegende dat

  • een bezwaar werd ingediend voor het einde van het openbaar onderzoek, zie het integrale bezwaarschrift als bijlage; 
  • het college van burgemeester en schepenen dit bezwaar onderzocht heeft en van oordeel is dat het bezwaar niet gegrond is; 
  • dat het college als volgt oordeelt:
  1. Op de eerste plaats merkt de bezwaarindiener op dat de verwijzing naar de toe te passen regelgeving in de beslissing van de gemeenteraad van 8 september 2022 deels niet juist is en deels niet relevant.

    De kritiek heeft betrekking op de vermelding in de gemeenteraadsbeslissing van het decreet 26 maart 2004 als rechtsgrond, daar waar dit decreet werd opgeheven en vervangen door het Bestuursdecreet van 7 december 2018. Deze kritiek is terecht, het college stelt voor deze rechtsgrond aan te passen in de door de gemeenteraad te nemen beslissing. Voor zoveel als nodig merkt het college op dat de relevante bepalingen van het decreet van 7 december 2018 correct werden toegepast.

    De bezwaarindiener stelt verder dat de verwijzing naar de federale wet Openbaarheid van Bestuur van 11 april 1994 niet relevant lijkt. Daar de gemeente niet alleen bevoegdheden heeft in gewestelijke en gemeenschapsmateries, maar ook in federale materies, stelt het college voor deze rechtsgrond te behouden.

  2. Op de tweede plaats stelt de bezwaarindiener dat hij geen behoorlijke respons gekregen heeft op zijn vragen inzake openbaarheid.

    Meer bepaald klaagt hij erover dat hij geen kopie heeft gekregen van “de gemotiveerde aanvraag van belanghebbende(n) met als bijlage het rooilijnplan/grafisch plan waarop de voorgestelde wijzigingen werden aangebracht.” Hij concludeert daaruit dat hij daardoor ofwel geschaad is geweest in zijn rechten als deelnemer aan het openbaar onderzoek, ofwel dat daardoor de feitenweergave in de princiepsbeslissing niet overeenstemt met de feiten.

    Het college is van mening dat dit bezwaar niet gegrond is. Onderaan op de eerste pagina van de ter inzage gelegde plannen is aangeduid om welke reden de voorgenomen wijziging/afschaffing wordt voorgesteld. Hoewel dit niet uitdrukkelijk als zodanig vermeld is, is het redelijkerwijze voor iedereen duidelijk dat het initiatief door de gemeente zelf genomen is, en niet door andere belanghebbenden.

    Daar er geen andere initiatieven zijn dan het gemeentelijk initiatief, waarvan de bezwaarindiener kennis heeft gekregen tijdens het openbaar onderzoek, valt niet in te zien hoe de door hem aangevoerde schending van zijn recht op deelname aan het openbaar onderzoek bewezen is, laat staan hem belet heeft met kennis van zaken zijn bezwaren te formuleren. Er is evenmin sprake van een foute feitenweergave in de beslissing van de gemeenteraad.

  3. Op de derde plaats voert de bezwaarindiener aan dat het tracé van het noordelijk deel (Roth-Wijper) niet correct werd weergegeven, meer bepaald zou de weg, na de voorgestelde wijziging (versmalling) niet meer te paard op de aangrenzende percelen liggen, zoals in de atlas nochtans is weergegeven.

    Dit bezwaar mist feitelijke grondslag.

    Vooreerst blijkt uit de atlas van de buurtwegen, zoals beschikbaar gesteld door de provincie Vlaams-Brabant, dat de verbreding (naar 3.30m) waartoe beslist werd door de gemeenteraad van Rillaar van 23 september 1911 zich geheel ten westen van de bestaande buurtweg (breedte 1,65m) situeert. Het is dat deel dat afgeschaft wordt.

    En wat inhoudelijk nog belangrijker is, uit de ter inzage gelegde plannen blijkt duidelijk dat de buurtweg wel degelijk op zijn oorspronkelijke plaats behouden blijft, hij ligt aan weerszijden van de eigendomsgrens tussen de percelen 300R en 300P enerzijds (de percelen waarop de verbreding betrekking had) en perceel 301W anderzijds. Er is dus ook geen sprake van dat de last van de buurtweg verschoven zou worden van de ene eigenaar naar de andere. De eigenaar van perceel 301W blijft in dezelfde mate belast als voorheen, de eigenaars van de percelen 300R en 300P blijven eveneens belast voor de andere helft van de breedte van 1.65m.

    Voorts merkt het college op dat de princiepsbeslissing terecht vermeldt dat deze verbreding nooit werd gerealiseerd. Dit dient immers begrepen te worden volgens het gewone spraakgebruik, namelijk dat de verbreding nooit op het terrein zelf werd uitgevoerd. Dat feit kan moeilijk betwist worden, en wordt door de bezwaarindiener ook niet betwist.

  4. Op de vierde plaats voert de bezwaarindiener aan dat de gemeenteraad ten onrechte heeft aangenomen dat het zuidelijk deel (Wijper-Diestsesteenweg) nooit gerealiseerd werd. Hij acht het onwaarschijnlijk dat de eigenaar die de verplaatsing van dit deel had aangevraagd, zich aan de realisatie ervan onttrokken zou hebben. Hij voert verder aan dat de realisatie blijkt uit de NGI topografische kaarten, zowel de uitgave van 1963-1965 als deze van 1976-77.

    Ook dit bezwaar mist feitelijke grondslag.

    De bewering dat de eigenaar zich niet verzet zou hebben tegen de feitelijke aanleg van het verplaatste tracé – voor zover die bewering al bewezen is, wat de bezwaarindiener niet door enige verklaring of document staaft – toon natuurlijk niet aan de verplaatsing dus wel gerealiseerd werd. Maar wat belangrijker is, de feitelijke toestand ter plaatse maakt duidelijk dat die verplaatsing niet aanwezig is, er is ook geen enkel spoor dat dit ooit wel het geval geweest zou zijn. De kaarten van het ING tonen alleen de theoretische toestand, niet de feitelijke toestand op het terrein. De luchtfoto’s van Geopunt Vlaanderen daarentegen tonen geen spoor van enige weg op de betrokken plaats (zwart-witte foto zomer 1971, en nog duidelijker kleurfoto zomer 1979).

  5. Op de vijfde plaats voert de bezwaarindiener aan dat het vertrouwensbeginsel is geschonden.

    Hij stelt dat het argument dat het zuidelijk (afgeschafte) deel niet goed aansluit op het noordelijk deel in strijd is met de probleemloze aanvaarding ervan bij de eerdere wijziging zelf. Het oorspronkelijk tracé  vertoonde dit gebrek aan aansluiting helemaal niet, en dat gebrek wordt vandaag als argument aangevoerd voor een nog verder gaande benadeling van de publieke ligging. Verder stelt hij dat de verbinding met de Diestsesteenweg via de  “smalle” Wijper langer is (120m i.p.v.38m) , die weg is ook geen trage weg zodat het veiligheidsargument  “uiterst relatief” is.

    Dat de gemeenteraad van Rillaar in 1957 een verplaatsing “probleemloos” aanvaard heeft, betekent nog niet dat toen ook al aspecten als gebruiksgemak en veiligheid in overweging werden genomen. De bezwaarindiener spreekt niet tegen dat de verplaatsing tot gevolg heeft dat er geen goede aansluiting is met het noordelijk gedeelte, dat gegeven is gewoon correct, en daar doet de beslissing van 1957 niets aan af, aangenomen al dat dit gegeven op dat ogenblik al enige rol gespeeld zou hebben in de beslissing van de gemeenteraad van RIllaar. De langere afstand tot de Diestsesteenweg is van ondergeschikt belang voor een hoofdzakelijk voor recreatieve doeleinden gebruikte weg, en tenslotte en vooral, het staat zonder meer vast dat het gebruik door voetgangers en fietsers (laat staan ander verkeer) langs de Wijper richting Diestsesteenweg veel veiliger is dan de doorsteek via het afgeschafte deel. Het college merkt overigens op dat de bezwaarindiener het veiligheidsargument overigens niet tegenspreekt, hij vindt het alleen maar “uiterst relatief”. Maar het is dus wel degelijk een correct én uiterst relevant gegeven.

    Verder voert de bezwaarindiener aan dat het beleid van de stad niet coherent is,  omdat zij pas een paar jaar geleden met veel overtuiging pad 126 tussen de Wijper en de Diestsesteenweg  heropend heeft, terwijl dit een gelijkaardige situatie betreft. Terloops verwijt hij de gemeente dat ze geen moeite gedaan heeft om het zuidelijk deel van pad 126 te herstellen. De stad zou systematisch de voorrang geven aan de belangen van de eigenaars en de aangelanden.

    Vooreerst dient uitdrukkelijk ontkend te worden dat de stad voorrang geeft aan de belangen van de eigenaars en aangelanden. Het beleid is gericht op het algemeen belang, maar in tegenstelling tot wat soms wordt voorgehouden, is het absoluut niet zo dat er altijd een tegenstelling is tussen het algemeen belang en het private belang, in vele gevallen kunnen die perfect samenvallen. Wat er ook van zij, in deze zaak heeft de gemeente zich uitsluitend laten leiden door het algemeen belang, en er mag aan herinnerd worden aan de aspecten veiligheid en goede aansluiting. En het is niet omdat pad 126 tussen Wijper en Diestsesteenweg wel gebruikt wordt – ook al kan dat leiden tot onveilige toestanden zoals de bewaarindiener suggereert – dat dit dus ook maar elders moet gebeuren.

    Tenslotte betwist hij ook dat er een aanzienlijk niveauverschil zou zijn op het punt waar het afgeschafte deel uitgeeft op de Diestsesteenweg. Hij stelt dat dit niet voldoende is voor een redelijke verhouding tussen afschaffing en instandhouding.

    Op de eerste plaats betwist de bezwaarindiener niet dat er een aanzienlijk niveauverschil is op de aansluiting op de Diestsesteenweg, hij stelt wel dat er geen verdere detaillering is. Als hij detaillering belangrijk vindt, had hij zonder veel moeite zijn bezwaar op dat punt kunnen onderbouwen, wat hij niet gedaan heeft.  Wat betreft de door hem betwiste “redelijke verhouding” tussen voor-en nadelen van de afschaffing, in essentie is de beoordeling het resultaat van een beleidsafweging, die én het prerogatief, én de verantwoordelijkheid is van de bevoegde overheid, en waarbij zij, en zij alleen, over een ruimte discretionaire bevoegdheid beschikt. In dit geval heeft de gemeenteraad, om de motieven die in de princiepsbeslissing zijn aangegeven, geoordeeld dat  dit deel van de buurtweg afgeschaft moet worden, en deze beslissing is in feite correct en in rechte verantwoord, en ligt duidelijk binnen de grenzen van de beoordelingsmarge van de gemeenteraad.

  6. Op de zesde plaats voert de bezwaarindiener aan dat de beslissing niet de toets van de artikelen 3 en 4 van het Gemeentewegendecreet doorstaat.

    Hij voert aan dat de gemeente had moeten onderzoeken of er, binnen het kader van een uit te bouwen netwerk trage wegen, mogelijke aanknopingspunten waren ten zuiden van de Diestsesteenweg.

    Het verwijt dat de princiepsbeslissing om die reden behept is met een gebrekkige motivering is ongegrond

    Bij gebrek aan enige concrete aanwijzing van de noodzaak aan  nieuw aan te leggen trage wegen op dat precieze punt van de Diestsesteenweg – een blik op de wegenkaart toont aan dat er geen bestaande wegen zijn waarop het afgeschafte deel zou kunnen aansluiten – geeft de bezwaarindiener een al te ruime en in rechte onhoudbare invulling aan het motiveringsbeginsel. Daarbij komt nog dat de Diestsesteenweg, die een druk gebruikte verkeersweg is, niet zonder ingrijpende maatregelen met de daaraan verbonden kostprijs, kan ingericht worden voor een veilige oversteek door voetgangers en fietsers. En het is niet omdat op andere plaatsen de veiligheid mogelijk te wensen overlaat, dat er dus zomaar een bijkomende onveilige oversteek gerealiseerd zou moeten worden. Daar de Diestsesteenweg een gewestweg is, heeft de gemeente geen beheersbevoegdheid over die weg en kan ze ook niet zelf, in voorkomend geval, de nodige werken voor een veilig gebruik door overstekende voetgangers en fietsers ondernemen.
  7. Op de zevende plaats voert de bezwaarindiener aan dat de gemeente geen dan wel onvoldoende aandacht besteed zou hebben aan de criteria van de artikels 3 en 4 van het Gemeentewegendecreet.

    Hij stelt dat de afschaffing van het zuidelijk deel de verderzetting is van eerdere onwettige beslissingen om buurtweg 113 ten zuiden van de Diestsesteenweg af te schaffen.

    De bezwaarindiener toont in geen enkel opzicht aan waarom de gedeeltelijke afschaffing/wijziging van pad 113 onwettelijk zou zijn, en nog minder waarom uit deze dubieuze premisse de onwettelijkheid van  de afschaffing van het zuidelijk deel van pad 116 zou volgen.

    Het verwijt dat onvoldoende gemotiveerd zou zijn waarom de afschaffing in het algemeen belang is, is eveneens zonder grond.

    De bezwaarindiener doet het voorkomen alsof de afschaffing niet in het algemeen belang is, maar in het belang van de particuliere eigenaars. Hij wil blijkbaar niet aanvaarden dat een beslissing die genomen is in het algemeen belang, ook in het belang van particulieren kan zijn. In ieder geval, de princiepbeslissing toont meer dan voldoende aan waarom de beslissing in het algemeen belang is, en met name en vooral, de veiligheid van de gebruikers aan de verbinding met de Diestsesteenweg en het beschikbaar zijn van een veilig en gebruiksvriendelijker alternatief. Als de bezwaarindiener geen problemen heeft in verband met de veiligheid van de gebruikers, is dat zijn zaak, voor de stad is dat evenwel een hoge prioriteit.

    Samengevat, het is evident dat de princiepsbeslissing geen afbreuk doet aan het fijnmazig netwerk van trage wegen en wel beantwoordt aan de ruimtelijke behoeften, kortom in het algemeen belang is omwille van de in de beslissing opgegeven motieven.

  8. De bezwaarindiener stelt in een achtste bezwaar dat hij geen inzicht heeft in de reden waarom de stad van oordeel is dat er geen meerwaarde betaald moet worden, hij heeft alleen het reglement van 18 mei 2015 ontvangen. Dat reglement is volgens hem onwettig, omdat het steunt op de opgeheven Buurtwegenwet, en als het al wettig zou zijn, is het verouderd  omdat de bedragen niet beantwoorden aan de huidige waarderingen van onroerend goed.

    De bezwaarindiener heeft zoals elke burger uiteraard het recht bezwaren in te dienen, maar dat betekent nog niet dat hij ook een belang heeft bij alle mogelijke bezwaren. De bezwaarindiener is geen inwoner van de stad Aarschot, en betaalt er ook geen belastingen. Daaruit volgt dat hij als zodanig geen belang heeft bij een aspect van het dossier dat enkel en alleen de financiën van de stad betreft. Dat gaat alleen de stad zelf, haar inwoners en andere personen die belastingen aan de stad Aarschot (als te onderscheiden van retributies) betalen,  aan.

    Voorts is het argument dat het reglement  van 18 mei 2015 onwettig zou zijn omdat het steunt op de opgeheven Buutwegenwet zonder enige grond, omdat het een welbekend principe is dat een uitvoeringsbesluit geldig blijft als de hogere regel die de eerdere regel waar het besluit op steunt, vervangt, in een gelijkaardige rechtsgrond voorziet. Dat is hier het geval. Het reglement blijft dus zonder meer geldig.

    Wat het bezwaar betreft dat het reglement verouderd zou zijn omdat het niet meer aangepast is aan de huidige vastgoedprijzen, ook dat is ongegrond omdat het vaststellen van de bedragen binnen de beoordelingsbevoegdheid van de gemeenteraad valt. Ook al zouden de bedragen niet zijn aangepast, dan is het reglement daarom niet onwettig. En zolang het niet is opgeheven of vervangen, dient de gemeenteraad dit reglement toe te passen, zo niet begaat hij een onwettigheid juist door het reglement niet toe te passen.

Gelet op

  • het besluit van de gemeenteraad van 18.05.2015 houdende de bepaling van de te betalen (meer)waarde bij afschaffing, wijziging of verlegging van buurt- en voetwegen;
  • de eerdere toetsing van het dossier aan de artikels 3 en 4 van het decreet gemeentewegen;


Overwegende dat

  • de gedeeltelijke opheffing van gemeenteweg nr. 116 zoals opgenomen in de Atlas van de Buurtwegen in Rillaar aanvaard kan worden om reden dat voor het noordelijk gedeelte de wegverbreding nooit werd gerealiseerd  en er geen behoefte is om de weg te verbreden voor bredere voertuigen en voor het zuidelijk gedeelte het niet wenselijk is en er geen behoefte is om een tracé te realiseren;
  • er geen meerwaarde dient betaald te worden
  • de gemeenteraad, na beraadslaging, zich aansluit bij de bevindingen van het college van burgemeester en schepenen, en het bezwaar als niet gegrond beoordeelt;
Publieke stemming
Aanwezig: Isabelle Dehond, Gwendolyn Rutten, Bert Van der Auwera, Nicole Van Emelen, Annick Geyskens, Gerry Vranken, Stef Van Calster, Kurt Lemmens, André Peeters, Betty Kiesekoms, Nico Creces, Mattias Paglialunga, Nele Pelgrims, Bart Dehaes, Julia Mellaerts, Leo Janssens, Ronny De Ryck, Koen Nijs, Cindy Symons, Marleen Verhaegen, Wendy De Rijck, Petra Vanlommel, Hannelore Castelein, Martine Verlinden, Dries Van Horebeek, Nele Weckhuyzen, Christi Van Calster
Voorstanders: Isabelle Dehond, Gwendolyn Rutten, Bert Van der Auwera, Nicole Van Emelen, Annick Geyskens, Gerry Vranken, Stef Van Calster, Kurt Lemmens, Nico Creces, Bart Dehaes, Ronny De Ryck, Koen Nijs, Cindy Symons, Marleen Verhaegen, Wendy De Rijck, Hannelore Castelein, Martine Verlinden
Onthouders: André Peeters, Betty Kiesekoms, Mattias Paglialunga, Nele Pelgrims, Julia Mellaerts, Leo Janssens, Petra Vanlommel, Dries Van Horebeek, Nele Weckhuyzen
Resultaat: Met 17 stemmen voor, 9 onthoudingen
Besluit

Artikel 1

De gemeenteraad stelt vast dat het ingediende bezwaarschrift ongegrond is om bovenvermelde redenen en deze opgenomen in de beslissing van de sluiting van het openbaar onderzoek dd. 18.11.2022.


Artikel 2

De gemeenteraad is definitief akkoord met de gedeeltelijke opheffing van de gemeenteweg nr. 116 zoals opgenomen in de Atlas van de Buurtwegen te Rillaar, ter hoogte van de percelen kadastraal gekend als afdeling 5, sectie C, nr. 297L, 300P, 300R, en keurt het rooilijnplan goed, conform het bijgevoegd plan van landmeter-expert Pieter Goeron.


Artikel 3

Er dient geen meerwaarde betaald te worden.


Artikel 4

Het college van burgemeester en schepenen wordt gelast met de uitvoering van deze definitieve beslissing zoals bepaald in het decreet gemeentewegen.

 

Artikel 5

Dit besluit wordt samen met het plan van de gedeeltelijke opheffing van gemeenteweg nr. 116 zoals opgenomen in de Atlas van de Buurtwegen in Rillaar overgemaakt met een beveiligde zending aan de deputatie van de provincie Vlaams-Brabant en voor het departement via uploaden in het loket lokale besturen.


Artikel 6

Het college van burgemeester en schepenen brengt iedereen die in het kader van het openbaar onderzoek een standpunt, opmerking of bezwaar heeft ingediend met een beveiligde zending op de hoogte van het besluit van de gemeenteraad tot definitieve vaststelling van het gemeentelijk rooilijnplan.


Artikel 7

Het besluit van de gemeenteraad tot definitieve vaststelling kan geraadpleegd worden via de website van de stad Aarschot www.aarschot.be of via de raadpleegomgeving.